Ga verder naar de inhoud

Is dementie op jonge leeftijd erfelijk?

Laatst aangepast: juni 2024

In de meeste gevallen van dementie speelt erfelijkheid geen rol. Bij dementie op jonge leeftijd speelt erfelijkheid relatief vaker een rol in vergelijking met dementie op oudere leeftijd. Zeker bij zeldzamere vormen van jongdementie zien we vaker een erfelijke component. Maar dan nog blijft het om een minderheid gaan en is het vaker niet erfelijk dan wel erfelijk. 

Hoe komt het dat jongdementie vaker erfelijk is dan dementie op oudere leeftijd? Wat zijn erfelijke factoren? Hoe verloopt een erfelijkheidsonderzoek? Hieronder leggen we het je uit.

© Tra Nguyen

Wat gebeurt er in de hersenen?

Bij jongdementie is er vaak sprake van zeldzame vormen van dementie. Erfelijkheid speelt bij die vormen soms een duidelijke rol. Om meer te weten over de erfelijkheid is het belangrijk om te weten wat er precies in de hersenen gebeurt als er sprake is van dementie. Bij alle vormen van dementie (en zowel op oudere als jongere leeftijd) sterven cellen in de hersenen vroegtijdig af omdat bepaalde eiwitten zich opstapelen (eiwitaggregaten). De relatie tussen de hoeveelheid eiwitklonters en de klinische symptomen van de dementie is niet altijd eenduidig, zeker op jonge leeftijd. 

Daarom kan het zo zijn dat de hersenen van een jonge persoon met dementie na het overlijden typische kenmerken van de ziekte van Alzheimer laat zien (amyloide plaques en Tau-kluwens) terwijl er altijd werd gedacht dat er sprake was van frontotemporale dementie omdat de symptomen beter bij deze vorm van dementie pasten. De aanwezigheid van de eiwitklonters kan namelijk alleen aangetoond worden door microscopisch onderzoek na het overlijden van de persoon. Dan kan het pas met zekerheid bepaald worden om welke vorm van dementie het gaat. Het lijkt er dus op dat met name de aangetaste hersengebieden en niet zozeer het specifiek type van de eiwitaggregaten, de symptomen of klachten bepalen. 

Wat zijn erfelijke factoren?

Met erfelijke factoren bedoelen we de variaties in ons erfelijk materiaal of DNA die je van ouder op kind overdraagt. De helft van je erfelijk materiaal is afkomstig van je mama, de andere helft van je papa. Je DNA bevindt zich als strengen in de kern van al jouw lichaamscellen. Stukken van die DNA- strengen coderen voor specifieke eiwitten en worden genen genoemd. Erfelijke factoren of DNA-variaties kunnen sterk variëren in de mate waarin ze een aandoening bepalen. Wanneer er zich variaties in het DNA bevinden kunnen ze een milde genetische risicofactor vormen die de vatbaarheid een heel klein beetje verhoogt of juist een zeer ernstig defect veroorzaken die de enige oorzaak is van een bepaalde ziekte in een familie. Dan kun je met bijna 100 % zekerheid de ziekte voorspellen bij gezonde dragers van het defect. Deze ernstige mutaties worden voornamelijk gevonden bij jongdementie. Meestal is er sprake van een autosomaal dominant overervingspatroon, dat wil zeggen dat elk kind 50% kans heeft om de ziekte te ontwikkelen als een van de ouders een mutatiedrager is. 

Wanneer de ziekte van Alzheimer op vroege leeftijd begint, is de erfelijke factor groter naarmate de aanvangsleeftijd vroeger is. Dus: hoe vroeger met de ziekte van Alzheimer op jonge leeftijd ontwikkelt, hoe meer kans op een erfelijke oorzaak. 

Er zijn defecten in drie genen beschreven die de erfelijke vormen van de ziekte van Alzheimer met vroege aanvangsleeftijd veroorzaken namelijk het gen dat codeert voor het amyloïd-voorlopereiwit (APP) en de genen preseniline 1 en 2 (PSEN1 en PSEN2). Mutaties in PSEN1 zijn de meest frequente oorzaak van de erfelijke ziekte van Alzheimer, gevolgd door mutaties in APP en PSEN2. Deze genen zijn alle drie betrokken bij de vorming van de amyloïde plaques en daarbij worden steeds ook Tau-kluwens waargenomen. Deze amyloïde plaques en Tau-kluwens zorgen voor afbraak van zenuwcellen in de hersenen omdat ze niet meer goed met elkaar kunnen communiceren. Bij zeer zeldzame gevallen (minder dan 2%) veroorzaakt een enkel gendefect met zekerheid het voorkomen van de aandoening in een familie. 

Bij frontotemporale dementie is er in ongeveer 10 % van de gevallen een autosomaal dominant overervingspatroon (dus dat wil zeggen geval dat elk kind 50% kans heeft om de ziekte te ontwikkelen als een van de ouders een mutatiedrager is). Mutaties in het gen, dat codeert voor het microtubulusbindende eiwit Tau (MAPT), veroorzaakt tau-kluwens in de hersenen waardoor de cellen zullen afsterven. 

Samenvattende video over erfelijkheid en jongdementie

Prof. Dr. Sebastiaan Engelborghs is diensthoofd neurologie in UZ Brussel en co-directeur van Bru-BRAIN van UZ Brussel. Daarnaast is hij als gewoon hoogleraar verbonden aan Vrije Universiteit Brussel en Universiteit Antwerpen.

Prof. Engelborghs is een pionier wat betreft dementie op jonge leeftijd. In het kader van de e-learning 'Jongdementie. Handvatten in de praktijk voor mantelzorgers' beantwoordde hij enkele samenvattende vragen over erfelijkheid en jongdementie. Bekijk gerust het filmpje even mee!

Erfelijkheidsonderzoek in de praktijk

Het is voor een arts niet altijd makkelijk om te bepalen of het gaat om een erfelijke vorm van dementie. Het is belangrijk dat de diagnose van jongdementie vastgesteld is in de familie zodat stamboomonderzoek gedaan kan worden. Zo kan er in kaart gebracht worden of er meerdere individuen in verschillende generaties in één familie aangetast zijn. Omdat eenzelfde gendefect zich niet bij iedereen hetzelfde zal uiten, wordt er ook gekeken naar andere tekenen van neurodegeneratie zoals spraakstoornissen, persoonlijkheidsveranderingen of spierzwakte. Het kan ook zo zijn dat dragers in de familie al overlijden voordat de dementie zich kon manifesteren waardoor het familiale karakter niet altijd meteen duidelijk is. 

Om na te gaan of iemand een erfelijke vorm van (jong)dementie heeft, kan men een genetisch onderzoek uitvoeren. Dit onderzoek kan in twee situaties plaatsvinden:

  • Wanneer iemand al symptomen van dementie heeft én er gedacht wordt aan een mogelijk erfelijke oorzaak (bijvoorbeeld drie familieleden met dementie of één familielid met jongdementie) = diagnostische test
  • Wanneer iemand nog geen symptomen van dementie vertoont, maar waarbij (jong)dementie wel voorkomt binnen de familie= presymptomatische test (in dit geval bepaalt men of er een genetisch patroon is dat aanleiding kan geven tot de ziekte - dit soort test wordt pas uitgevoerd vanaf de leeftijd van 18 jaar)

Het is dus verstandig om naar een genetisch centrum te gaan voor genetisch onderzoek als drie of meer personen in één familie de ziekte van Alzheimer of een verwante aandoening hebben of als iemand op uitzonderlijk vroege leeftijd een vorm van dementie ontwikkelt. Als er dan een erfelijk defect wordt gevonden, kunnen ook gezonde familieleden getest worden om te kijken of zij ook een verhoogd risico lopen om de ziekte te ontwikkelen. 

© Priscilla Du Preez

Door middel van bloedafname kan een DNA-onderzoek worden verricht. Op die manier wordt de aanwezigheid van het oorzakelijke gendefect opgespoord. Een aantal gesprekken met een klinisch geneticus en een psycholoog behoren ook tot de testprocedure. Hierbij wordt nagegaan wat de redenen zijn voor het aanvragen van de test. 

Een presymptomatische testprocedure duurt gemiddeld drie maanden, van het eerste gesprek tot de mededeling van de resultaten. Het kan ook langer duren. Daarna wordt er ook nog counseling geboden wanneer iemand daar behoefte aan heeft. Bij een ongunstig testresultaat kan iemand namelijk veel verdriet hebben of gevoelens van machteloosheid en angst ervaren. Het is belangrijk deze gevoelens te bespreken en het kan helpen om ermee te leren omgaan. Ook bij een gunstige uitslag kan het belangrijk zijn om hier nog even bij stil te staan. Wat als je er jarenlang vanuit bent gegaan dat je wel een drager zou zijn? Soms zijn er ook schuldgevoelens tegenover andere familieleden die wel een risico lopen om jongdementie te ontwikkelen. 

Het kan ook zo zijn dat er erfelijke defecten aangetroffen worden bij mensen bij wie geen dementie voorkomt in de familie. Het kan zo zijn dat de mutatie niet altijd tot de ziekte leidt. Dan krijgen sommige dragers in een bepaalde familie de aandoening wel en andere niet. Waarschijnlijk komt dit door individuele verschillen op het niveau van genetische risicofactoren. Ook is het mogelijk dat er nieuwe mutaties ontstaan waardoor dementie in de familiegeschiedenis niet voorkomt. 

Meerwaarde van erfelijkheidsonderzoek?

Maar wat is nu de winst als dementie nog niet voorkomen of genezen kan worden? Er zijn namelijk voorlopig nog geen therapeutische implicaties wanneer blijkt dat iemand een drager is van het gen. Toch blijkt uit de praktijk dat het voor iemand heel zwaar kan zijn om voortdurend in onzekerheid te verkeren, daarom willen mensen die een verhoogd risico lopen vaak toch weten of ze drager zijn of niet. Op die manier kan je goed ondersteund en begeleid worden en je voorbereiden op wat er eventueel gaat komen. Daarnaast krijgen wetenschappers steeds meer inzicht in het onderliggende mechanisme van de verschillende ziektebeelden die met dementie gepaard gaan. 

Getuigenis over erfelijkheid

Sarah en Mathias kregen in september 2012 te horen dat hun papa frontotemporale dementie heeft. Omdat ook hun grootmoeder op jonge leeftijd dementie had, werd er gevreesd voor een eventuele erfelijke problematiek.

Lees hier de getuigenis van Sarah en Mathias

Was dit een antwoord op je vraag of heb je gevonden wat je zocht?

Heb je zelf een suggestie of een opmerking over deze pagina?